Geef elkander hoop, dan gaat alles goed
Geef elkander hoop, als je elkaar ontmoet
Niet met dure woorden, een rede of een preek
Nee, zo maar bij de slager of in de apotheek
Op een caféterrasje, of in de bioscoop
Al is het nog zo vluchtig, maar geef elkander hoop.
Toon Hermans
De eenvoud van dit gedicht van Toon Hermans spreekt mij aan. Het geeft aan dat hoop niet ingewikkeld is, maar iets eenvoudigs, alledaags. Iets wat je kan geven en ontvangen. Maar wat geef je precies als je hoop geeft?
Ik ben niet de enige die hoop positief ervaart. Ook in allerlei boeken die ik onlangs heb gelezen, wordt hoop gezien als positieve kracht. Iets wat raakt aan een wens of verlangen. Hoop is voor mij verbonden met het leven, een soort voortstuwende kracht en ik vraag mij af of je zonder hoop kunt leven.
Maar onlangs las ik bij theoloog en ethicus Patrick Nullens: “Hoop mag dan menselijk zijn, maar het is niet de beste kant van de mens. Hoop kan ons passief, afhankelijk, manipuleerbaar en naïef maken.” Deze kritiek op hoop als deugd heeft een intellectuele traditie die teruggaat tot de Grieks-klassieke wereld. Hoop is dan een magere misleidende troost in alle ellende.
Maar voor Friedrich Nietzsche is hoop, net als een geloof, een uiting van zelfbedrog die weigert om de tragische werkelijkheid te erkennen. “Hoop is het kwaadste der kwaden, omdat hij de marteling verlengt. Een vergiftigd geschenk, dat in de doos van Pandora resteert nadat rampen, ziekten en andere ellende zijn ontsnapt. In plaats van te hopen, moeten we het leven accepteren.”
Is hoop wel zo hoopvol als het lijkt? Hou ik mijzelf voor de gek door te hopen?
Ik ben opeens gaan twijfelen over de positieve betekenis van hoop en het lijkt mij boeiend om dat met elkaar te onderzoeken aan de hand van ervaringen.
Wat is dat eigenlijk, ‘hoop’?